Klassen van verstorende factoren onderling vergeleken

Onder de term verstoringen worden de effecten van de volgende verstorende milieuaspecten samengevat: geluid, geur, trillingen en externe veiligheid. De eerste drie klassen verstorende milieuaspecten worden onderling vergeleken voor wat betreft de hinder die ze opleveren en wat betreft de bijdrage van de verschillende brongroepen (wegverkeer, etc).

De vergelijking met eerdere inventarisatiestudies op het niveau van brongroepen kan alleen zuiver geschieden wanneer dezelfde bronnen worden samengenomen. In de tabellen van bijlage 7 is gewerkt met een 'totale' hinderscore voor elke brongroep. In deze totale hinderscore zijn alle onderzochte bronnen opgenomen die tot de betreffende brongroep behoren. Daarnaast is een 'totaal minus ..' hinderscore berekend, waarin alleen die bronnen zijn opgenomen, die ook in eerdere inventarisatiestudies zijn onderzocht. Deze laatste hinderscore wordt gebruikt voor het vergelijkingen van de resultaten van dit onderzoek met de resultaten van vorige inventarisatieonderzoeken.
De belangrijkste verstoringen in de woonomgeving doen zich voor in de vorm van geluid, in mindere mate in de vorm van geur en trillingen. Een onderlinge vergelijking van de erge hinder door deze klassen van verstoringen en de onderliggende brongroepen is weergegeven in figuur 2.1.


Figuur 2.1 Erge hinder van geluid (rood), geur (geel) en trillingen naar brongroepen

Zoals te verwachten was op grond van divers eerder uitgevoerd onderzoek, is geluid de voornaamste verstorende factor. De erge geluidhinder van wegverkeer en van buren steekt met 27 respectievelijk 22% ver uit boven de andere hinderscores. Ook de erge geluidhinder van vliegtuigen is met 13% aanzienlijk. Geluiden van recreatieve activiteiten leiden bij 6% tot erge hinder. De overige brongroepen blijven steken op 1 of 2 procent erge geluidhinder.
De erge geurhinder bereikt niet het niveau van geluidhinder. Wegverkeer, fabrieken en bedrijven, landbouw en buren zijn de grootste veroorzakers van overlast met 4 à 6 % erge geurhinder.
Ook wat betreft trillingen ligt de erge hinder van wegverkeer en vliegtuigen op dit niveau.

De klasse externe veiligheid komt aan de orde in hoofdstuk 5.

Trends in de tijd

Uit eerdere inventarisaties is reeds informatie beschikbaar over hinder door verstorende milieuaspecten. Voor geluid kan een trend worden weergegeven over de jaren 1977-1987-1993-1998; voor geur en trillingen kan worden vergeleken met bevindingen uit 1993. Deze trends in de tijd worden beschreven in paragraaf 2.2. Door onvergelijkbaarheid van de vraagstelling is het niet zinvol de gegevens over risicobeleving naast de bevindingen uit 1993 te zetten.

Bij de bestudering van trends in de hinder kan op het niveau van brongroepen (bijvoorbeeld wegverkeer) geen gebruik worden gemaakt van de gegevens voor het jaar 1977 doordat de oorspronkelijke, individuele, gegevens van dat jaar niet meer beschikbaar zijn (waardoor geen nieuwe analyses kunnen worden uitgevoerd) en de gegevens uit het rapport (De Jong, 1981) op dit punt onvergelijkbaar zijn. Daarom worden trends over de tijd op brongroepniveau bekeken over de jaren 1987-1993-1998. De vergelijking op bronniveau (auto's, treinen, helikopters), zoals beschreven in hoofdstuk 3, handelt wel over de jaren 1977-1987-1993-1998, omdat hiervoor de gegevens uit het rapport (De Jong, 1981) voldoende zijn. Hieronder wordt per brongroep kort ingegaan op de trends van hinder en ernstige hinder door geluid (diverse brongroepen), geur en trillingen.

Geluid
In figuur 2.2 is de trend in erge hinder (A72) door geluid van de voornaamste brongroepen weergegeven. Voor gedetailleerde cijfermatige informatie over de (erge) geluidhinder door de diverse brongroepen wordt verwezen naar de
tabellen in bijlage 7.
Voor de meeste brongroepen is het beeld van de ernstige geluidhinder vrijwel gelijk aan dat van 1993. De geringe verschillen die zichtbaar zijn, zijn voor het merendeel niet significant en kunnen dus het gevolg zijn van toevalligheden. Alleen bij erge geluidhinder van buren is er sprake van een statistisch significante stijging. Deze komt weer terug op het (vergeleken met 1993 veel hogere) niveau van 1987.


Figuur 2.2 Erge geluidhinder (A72) van de voornaamste brongroepen, 1987-1993-1998.

In figuur 2.3 is de trend in hinder (A50) door geluid van de brongroepen weergegeven. Dit geeft een iets ander beeld dan bij de erge hinder. Een significante toename van de hinder vinden we bij wegverkeer, bij buurgeluiden, bij geluiden van industrie en andere bedrijvigheid en bij andere geluiden uit de woonomgeving.

Figuur 2.3 Geluidhinder (A50) van de voornaamste brongroepen, 1987-1993-1998.

Geur

In afwijking tot wat bij geluid het geval is, worden binnen geur, als klasse van verstoringen, geen brongroepen onderscheiden maar wordt direct met de bronnen gewerkt.
De riolering is de grootste bron van geuroverlast, gevolgd door wegverkeer. Erge geurhinder van fabrieken en bedrijven, buren en de agrarische sector ligt op het niveau van 4 à 5%.
De erge geurhinder in 1998 wordt in figuur 2.3 vergeleken met de erge geurhinder in 1993.
Opmerkelijk is de grote stijging in de erge hinder van rioolgeuren van 6 tot 11%. Ook voor de brongroep luchtvaart is sprake van een significante stijging van de erge hinder, alhoewel op een veel lager niveau. De toename van erge geurhinder door wegverkeer is net niet significant; hier is sprake van een tendens. De overige verschuivingen in hinderscores zijn niet significant en derhalve mogelijk toevalsfluctuaties.
Het beeld dat ontstaat wanneer de hinder (A50) in ogenschouw wordt genomen, wijkt niet of nauwelijks af van het beeld bij erge hinder.


Figuur 2.4 Erge hinder door geur van de voornaamste brongroepen, 1993-1998.

Figuur 2.5 Hinder door geur van de voornaamste brongroepen, 1993-1998.

Trillingen

Bij trillingen, als klasse van verstoringen, worden evenals bij geur geen brongroepen onderscheiden maar wordt direct met de bronnen gewerkt.
De verschuivingen in erge hinder door trillingen zijn gepresenteerd in figuur 2.6.


Figuur 2.6 Erge hinder van trillingen naar brongroepen, 1993-1998.

De grootste bron van trillingen is nog steeds wegverkeer. De schijnbare toename van erge hinder door trillingen van vliegtuigen is niet significant, hooguit een tendens. Opmerkelijk is de stijging in de erge hinder van trillingen veroorzaakt door andersoortige dan genoemde menselijke activiteiten. Helaas is onduidelijk welke activiteiten worden bedoeld. De natuurlijke bodembewegingen worden in 1998 veel minder genoemd als bron van hinder door trillingen. Dit is mogelijk een artefact van verschillen in steekproeftrekking, aangezien het hier gaat om zeer lokale verschijnselen.

Het beeld dat ontstaat wanneer de hinder (A50) in ogenschouw wordt genomen, wijkt niet of nauwelijks af van het beeld bij erge hinder.


Figuur 2.7 Hinder van trillingen naar brongroepen, 1993-1998.