1. Op elke arbeidsplaats wordt in het kader van de inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, het geluidsniveau beoordeeld en, indien nodig, gemeten teneinde te bepalen waar en in welke mate werknemers aan de in deze afdeling vastgestelde niveaus van schadelijk geluid kunnen worden blootgesteld.
2. De beoordeling en de meting zijn representatief voor de blootstelling aan geluid op de arbeidsplaats gedurende de dagelijkse arbeidstijd. De beoordeling en de meting worden, in aanvulling op artikel 5 van de wet, volgens een schriftelijk vastgelegd tijdschema periodiek herhaald en in ieder geval herzien, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of er redenen zijn om aan te nemen dat de uitgevoerde beoordeling of meting onjuist is.
3. De bij de meting gebruikte methoden en apparaten zijn aan de desbetreffende omstandigheden aangepast. Met name wordt daarbij gelet op de kenmerken van het te meten geluid en de omgevingsfactoren. De gebruikte methoden en apparaten zijn geschikt om te bepalen of de in deze afdeling vastgestelde niveaus van schadelijk geluid al dan niet worden overschreden.
4. De ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers wordt de gelegenheid gegeven een oordeel kenbaar te maken over de wijze van beoordeling en meting.
5. De resultaten van de op grond van dit artikel uitgevoerde beoordelingen en metingen worden in passende vorm geregistreerd en gedurende ten minste tien jaar bewaard.
6. De in het vijfde lid bedoelde resultaten worden, voorzien van een toelichting, ter kennis gebracht van de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, van de belanghebbende werknemers.
1. Machines, werktuigen, apparaten, installaties, vervoer- en transport-middelen zijn van zodanige constructie, zijn zodanig ingericht, opgesteld of ondersteund en worden zodanig onderhouden, dat zij bij het in werking zijn op de arbeidsplaats geen equivalent geluidsniveau veroorzaken hoger dan 85 dB(A) of een momentaan geluidsdrukniveau hoger dan 200 Pa, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
2. Het verrichten van werkzaamheden geschiedt zodanig, dat daarbij op de arbeidsplaats geen equivalent geluidsniveau veroorzaakt wordt hoger dan 85 dB(A) of een momentaan geluidsdrukniveau hoger dan 200 Pa, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
3. Indien de uitzondering, genoemd in de laatste zinsnede van het eerste of tweede lid, van toepassing is, zijn doeltreffende voorzieningen getroffen waardoor zoveel mogelijk wordt voorkomen dat de in het eerste en tweede lid genoemde geluidsniveaus op de arbeidsplaats heersen, tenzij ook dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
4. De in het derde lid bedoelde voorzieningen worden vermeld in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 5 van de wet.
5. In gevallen waarin voorzieningen, getroffen op grond van het derde lid, de werknemers onvoldoende bescherming bieden tegen de in het eerste en tweede lid genoemde geluidsniveaus en in gevallen waarin het treffen van bedoelde voorzieningen redelijkerwijs niet kan worden gevergd, worden doeltreffende maatregelen genomen om de blootstellingsduur alsmede het aantal werknemers dat aan de desbetref-fende geluidsniveaus wordt blootgesteld, zoveel mogelijk te beperken.
6. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de in het vijfde lid bedoelde maatregelen.
7. In gevallen waarin werknemers kunnen worden blootgesteld aan een equivalent geluidsniveau op de arbeidsplaats van 80 dB(A) of hoger, worden persoonlijke beschermingsmiddelen in voldoende aantal beschikbaar gesteld. De persoonlijke beschermingsmiddelen bieden een demping van het geluid tot een equivalent geluidsniveau van 80 dB(A) of lager. Indien een zodanige demping technisch niet mogelijk is, wordt door de persoonlijke beschermingsmiddelen ten minste een demping van het geluid geboden tot beneden het equivalent geluidsniveau van 85 dB(A).
8. De betrokken werknemers wordt de gelegenheid geboden een oordeel over de keuze van de soort persoonlijke beschermingsmiddelen kenbaar te maken.
9. Bij overschrijding van het equivalent geluidsniveau van 85 dB(A) of van het momentaan geluidsdrukniveau van 200 Pa, worden door de werknemers de persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt.
10. Het ongevalsgevaar als gevolg van het gebruik van de persoonlijke beschermingsmiddelen wordt zoveel mogelijk door middel van doeltref-fende maatregelen beperkt.
11. De plaatsen waar overschrijding van ten minste een van de in het negende lid genoemde geluidsniveaus kan worden verwacht, zijn duidelijk afgebakend en gemarkeerd door signalen die voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde.
12. Alleen werknemers die beroepshalve of uit hoofde van hun functie de in het elfde lid bedoelde plaatsen moeten betreden worden daar toegelaten.
13. De belanghebbende werknemers en, indien aanwezig, de onderne-mingsraad of de personeelsvertegenwoordiging, worden, in geval toepassing wordt gegeven aan de uitzonderingen, bedoeld in de laatste zinsnede van het eerste en tweede lid, en de laatste zinsnede van het derde lid, in kennis gesteld van de redenen daarvan alsmede van de op grond van het derde lid getroffen voorzieningen en de op grond van het vijfde lid genomen maatregelen.
14. Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip wordt het in het eerste en tweede lid genoemde geluidsniveau van 85 dB(A) vervangen door 80 dB(A).
2. Voorts wordt in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, periodiek, doch in ieder geval telkens indien er voor het geluid op de arbeidsplaats relevante veranderingen plaatsvinden in de arbeid of de omstandigheden waaronder deze arbeid wordt verricht, gecontroleerd of nog voldaan wordt aan het eerste lid.
2. Zolang de blootstelling aan het in het eerste lid genoemde geluidsniveau duurt, worden de betrokken werknemers met tussenpozen van vier jaar of met kortere tussenpozen indien dit naar het oordeel van de arbodienst noodzakelijk is, opnieuw in de gelegenheid gesteld om een audiometrisch onderzoek te ondergaan.
3. Aan de arbodienst wordt inzage gegeven in het register, bedoeld in artikel 6.7, vijfde lid.
4. De arbodienst wordt de gelegenheid geboden om te adviseren over de te nemen preventieve of persoonlijke beschermende maatregelen.
5. De resultaten van het audiometrisch onderzoek worden gedurende ten minste 10 jaar bewaard.
6. De betrokken werknemer wordt in kennis gesteld van de resultaten van elk audiometrisch onderzoek dat hij op grond van dit artikel heeft ondergaan.
Verplicht gebruik gehoorbeschermingsmiddelen
Ter verlaging van de grens waarbij het gebruik van gehoorbeschermingsmiddelen
door werknemers verplicht is worden de regels voor schadelijk
geluid op de arbeidsplaats zoals deze zijn opgenomen in (afdeling 3 van)
hoofdstuk 6 van het Arbobesluit gewijzigd. Deze maatregel is onderdeel
van een pakket beleidsmaatregelen dat beoogt het aantal werknemers dat
onbeschermd werkt in schadelijk geluid en daardoor kans loopt op
ernstige gehoorbeschadiging, zoveel mogelijk te beperken. Het bedoelde
pakket maatregelen ter verbetering van de geluidsproblematiek op de
arbeidsplaats werd eind 1997 door de Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid gepresenteerd aan de Tweede Kamer (brief van
25 november 1997, nr. ARBO/ATB/97/02510).
Bestaande regelgeving
De regelgeving voor schadelijk geluid op de arbeidsplaats zoals die is
opgenomen in de artikelen 6.6 tot en met 6.11 van het Arbobesluit, kent
een getrapt systeem van wettelijke verplichtingen. Bij drie oplopende
niveaus van geluidssterkte worden in toenemende mate maatregelen
geëist. In de betreffende voorschriften werden daarbij de volgende
grenzen onderscheiden:
* Een gezondheidsgrens van 80dB(A).
Vanaf dit niveau is de werkgever
verplicht het geluid via metingen in kaart te brengen, gehoorbeschermingsmiddelen
beschikbaar te stellen, de betrokken werknemers voor te lichten
over de gevaren van blootstelling aan schadelijk geluid en ze te instrueren
over het gebruik van risicobeperkende maatregelen. Tevens moeten
werknemers periodiek in de gelegenheid worden gesteld hun gehoor te
laten onderzoeken.
* Een actiegrens van 85dB(A).
Boven deze grens moet het lawaai
worden bestreden, bij voorkeur door maatregelen aan de bron.
* Een gevarengrens van 90dB(A)
waarboven het gebruik van gehoorbeschermingsmiddelen
verplicht is. Plaatsen waar dit niveau wordt
overschreden moeten zijn afgebakend en gemarkeerd.
Evaluatie regelgeving en monitoring schadelijk geluid
Uit de arbomonitor blijkt dat in 1996 in Nederland ruim 500 000 mensen
regelmatig werkten in schadelijk geluid boven 80 dB(A) (Arbobalans
1998). Van hen gebruikt 70% geen gehoorbeschermingsmiddelen of doet
dat niet consequent. Daardoor werken meer dan 350 000 werknemers
onvoldoende beschermd in schadelijk geluid. Naar schatting levert dat
jaarlijks meer dan 2000 nieuwe gevallen van ernstige gehoorbeschadiging
op. Naar aanleiding hiervan is besloten tot een intensivering van de
aanpak van dit probleem, met als een van de onderdelen aanpassing van
de regelgeving voor schadelijk geluid.
Uit evaluatie-onderzoek is gebleken dat de bestaande regels slecht
worden nageleefd, met name door middelgrote en kleine ondernemingen.
Onbekendheid met de wettelijke verplichtingen en onderschatting van de
ernst van de geluidsproblematiek spelen hierbij een belangrijke rol.
Intensieve voorlichting en verbetering van het toezicht door de Arbeidsinspectie
moeten daarin verbetering brengen. Aanpassing van de regelgeving
zoals neergelegd in het onderhavige besluit zal eveneens een
bijdrage kunnen leveren.
Beleidsvoornemens
In zijn brief van 25 november 1997 aan de Tweede Kamer noemde de
toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het
aantal onbeschermd blootgestelde werknemers onaanvaardbaar groot.
Om in die situatie verbetering te brengen presenteerde hij een aantal
beleidsvoornemens, met als doelstelling een halvering van het aantal
werknemers dat onbeschermd werkt in schadelijk geluid van 350 000 naar
175 000 op termijn van vijf jaar.
Voornaamste elementen van die beleidsvoornemens
zijn:
• het afsluiten van resultaatgerichte convenanten met hoogrisicobranches,
met als doel een reductie van het aantal aan schadelijk geluid
blootgestelde werknemers;
• verlaging van de grens waarboven het gebruik van gehoorbeschermingsmiddelen
verplicht is van 90 naar 85 dB(A) door middel van een
wijziging van het Arbobesluit;
• verscherpt toezicht door de Arbeidsinspectie op de naleving van de
wettelijke bepalingen ten aanzien van schadelijk geluid;
• voorlichting over de risico’s van werken in schadelijk geluid, de
wettelijke regels en de wijze waarop het werken in schadelijk geluid kan
worden voorkomen en beperkt;
• fiscale faciliëring van stille technologie door het opnemen van
geluidsarme arbeidsmiddelen in de zogenoemde FARBO-regeling voor
fiscale faciliëring van arbo-investeringen.
Met dit actiepakket wordt beoogd:
1. een brede bewustwording van de risico’s die verbonden zijn aan
overmatige blootstelling aan schadelijk geluid;
2. een structurele verlaging van de geluidsniveaus in hoogrisicobranches
door maatwerk-afspraken over toepassing van bronmaatregelen
overeenkomstig de stand van de techniek;
3. een duidelijke toename van het gebruik van gehoorbeschermingsmiddelen
in situaties waar ondanks maatregelen het geluidsniveau de
gezondheidsgrens overschrijdt.
Een belangrijk deel van de beleidsvoornemens is inmiddels in
uitvoering genomen. Zo is sinds vorig jaar de aandacht van de Arbeidsinspectie
voor schadelijk geluid bij het uitvoeren van inspectieprojecten
structureel geďntensiveerd. Verder is een breed opgezette voorlichtingscampagne
voorbereid die eind 1999 van start is gegaan en wordt de lijst
van arbeidsmiddelen die onder de FARBO-regeling vallen jaarlijks
uitgebreid met relatief «stille» machines en apparaten.
Tenslotte is een aantal convenanten met afspraken over schadelijk
geluid in voorbereiding.
In 1999 zijn twee intentieverklaringen getekend waarin schadelijk geluid
wordt genoemd als convenantsonderwerp, namelijk voor de houthandel
en timmerfabrikanten en voor de funderingsbranche. Naar verwachting
zullen voor deze bedrijfstakken in de loop van 2000 convenanten tot stand
komen met afspraken over beperking van de blootstelling aan schadelijk
geluid via bronmaatregelen en toepassing van gehoorbeschermingsmiddelen.
Hiervan zijn de afspraken over gehoorbescherming onmiddellijk
uitvoerbaar zodat ze al op korte termijn effect kunnen hebben.
Verlaging gevarengrens van 90 naar 85 dB(A)
Een van de aangekondigde maatregelen betreft de bij het onderhavige
besluit vastgestelde verlaging van de grens voor het verplicht gebruik van
gehoorbeschermingsmiddelen van 90 naar 85 dB(A), de actiegrens die
geldt voor het nemen van bronmaatregelen. Daarmee wordt tot
uitdrukking gebracht dat vanaf de grens van 85 dB(A) het geluidsniveau
op de werkplek zodanige risico’s met zich meebrengt, dat niet alleen een
aanzienlijke inspanning van de werkgever wordt gevraagd om via
bronmaatregelen het geluidsniveau omlaag te brengen, maar dat ook van
de werknemers wordt verwacht dat zij verantwoordelijkheid nemen voor
het beschermen van hun gezondheid. Het valt ook moeilijk uit te leggen
dat werkgevers vanaf 85 dB(A) verplicht zijn lawaaibestrijdingsmaatregelen
te nemen, maar dat de werknemers bij dat niveau nog niet
verplicht zijn de hun ter beschikking gestelde gehoorbeschermingsmiddelen
te dragen. Verder vergroot de vereenvoudiging de duidelijkheid van
de regelgeving.
De gelijkschakeling van de grenswaarden voor het nemen van
bronmaatregelen en voor het verplicht gebruik van gehoorbeschermers is
op zich niet voldoende voor het realiseren van de beleidsdoelstelling. De
maatregel moet dan ook worden gezien als onderdeel van het totale
pakket van beleidsvoornemens waarvan het als het ware het sluitstuk
vormt.
Verlaging van de in artikel 6.8, negende lid, vervatte draagplichtgrens
van 90 naar 85 dB(A) en de daaraan (op grond van de in het elfde lid
opgenomen verwijzing naar deze grens) verbonden markering en
afbakening van lawaaiige arbeidsplaatsen, heeft mede ten doel
werknemers permanent te wijzen op de gevaren van onbeschermde
blootstelling aan schadelijk geluid. Ook in de binnenkort te starten
voorlichtingscampagne ligt het zwaartepunt op bewustwording van
werkgevers én werknemers van de gevaren van schadelijk geluid.
De grenswaarde van 90 dB(A) komt in het Arbobesluit ook voor in
relatie tot de voorgeschreven demping van gehoorbeschermingsmiddelen.
Op grond van artikel 6.8, zevende lid, tweede volzin, van het
Arbobesluit, moeten gehoorbeschermingsmiddelen het geluidsniveau in
de gehoorgang reduceren tot beneden 80 dB(A), tenzij dat technisch niet
haalbaar is. In dat laatste geval mag het geluidsniveau in de gehoorgang
op grond van de derde volzin van dit artikellid maximaal 90 dB(A)
bedragen. De beleidsregel bij laatstgenoemde bepaling schrijft voor dat in
die uitzonderingsgevallen de blootstellingsduur zodanig moet worden
beperkt, dat bij gebruik van de gehoorbeschermingsmiddelen het
geluidsexpositieniveau over de gemiddelde werkdag de grens van 80
dB(A) niet overschrijdt.
Het thans voorliggende besluit bepaalt het maximaal toelaatbare geluidsniveau in de gehoorgang in gevallen waarin een beperking tot beneden 80 dB(A) technisch niet haalbaar is, op 85 dB(A) in plaats van de tot nu toe geldende 90 dB(A). Overweging hierbij is, dat wanneer om redenen van bescherming van de gezondheid van werknemers de gevarengrens van 90 dB(A) wordt teruggebracht tot 85 dB(A), die grens in het algemeen moet worden beschouwd als markering van een blootstelling die vanuit dat beschermingsaspect als onaanvaardbaar wordt betiteld.
Rol en verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers
Artikel 6.8, zevende lid, van het Arbobesluit bepaalt dat werkgevers
passende gehoorbeschermingsmiddelen beschikbaar moeten stellen aan
werknemers die werken in geluidsniveaus boven 80 dB(A). Boven dit
niveau is er kans op gehoorschade, die snel groter wordt met toename
van de geluidssterkte. Of daadwerkelijk gehoorschade ontstaat, is
afhankelijk van het geluidsniveau, de blootstellingsduur en de individuele
gevoeligheid. Deze laatste factor is niet van tevoren te bepalen. Alleen
achteraf kan worden vastgesteld dat gehoorschade is ontstaan.
Het meest effectieve middel om gehoorschade bij werknemers te
voorkomen is het nemen van maatregelen die leiden tot verlaging van het
geluidsniveau op de arbeidsplaats. Op de werkgever rust de wettelijke
plicht dergelijke maatregelen te nemen wanneer het geluidsniveau de
actiegrens van 85 dB(A) overschrijdt. Daarbij moeten alle maatregelen
worden genomen die geacht kunnen worden te behoren tot de stand van
de techniek. Wanneer deze maatregelen echter niet toereikend blijken om
het geluidsniveau tot beneden de gezondheidsgrens terug te brengen,
moeten gehoorbeschermingsmiddelen zorgen voor aanvullende
bescherming.
Een verlaging van de actiegrens voor maatregelen en de grens voor het
verplicht dragen van gehoorbeschermers naar de gezondheidsgrens van
80 dB(A) is niet overwogen. Enerzijds omdat geen van de EU-lidstaten een
lagere grens dan 85 dB(A) hanteert, anderzijds omdat met een verlaging
van de draagplichtgrens naar 85 dB(A) al een belangrijke vermindering
van het risico wordt bereikt. Bovendien is het risico bij niveaus tussen 80
en 85 dB(A) beperkt van omvang.
Ingevolge het negende lid van artikel 6.8 van het voorliggende besluit
zijn werknemers niet verplicht de beschikbaar gestelde gehoorbeschermingsmiddelen
ook daadwerkelijk te gebruiken zolang het geluidsniveau
op de werkplek de grens van 85 dB(A) niet overschrijdt. Dit vanuit de
gedachte dat werknemers een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de
bescherming van hun gezondheid, en dat ze de keuze gelaten moet
worden of ze een bepaald risico al dan niet willen aanvaarden, mede in
aanmerking genomen het ongemak dat het gebruik van gehoorbeschermers
met zich meebrengt. Bovendien is er bij niveaus tussen 80 en 85
dB(A) alleen bij langdurige blootstelling kans op gehoorschade. Boven 85
dB(A) daarentegen geldt dit ook voor een relatief kortdurende blootstelling.
De waarde van 85 dB(A) fungeert daarom als «gevarengrens»,
waarboven het bieden van keuzevrijheid ertoe kan leiden dat mensen
onverantwoorde risico’s nemen zonder dat ze zich daarvan bewust zijn.
Op de werkgever rust de verantwoordelijkheid de werknemers in staat
te stellen de hun toegekende eigen verantwoordelijkheid in te vullen.
Daarvoor moeten ze worden geďnformeerd over het geluidsniveau in hun
werkomgeving en over de risico’s van onbeschermd werken in geluidsniveaus
tussen de gezondheidsgrens van 80 dB(A) en de draagplichtgrens
van 85 dB(A). De werkgever moet hun deze informatie verstrekken op
grond van zijn wettelijke verplichting tot het geven van voorlichting over
de risico’s die aan het werk verbonden zijn. De naleving van deze
verplichting laat in de praktijk echter te wensen over. Werknemers zijn
daardoor vaak niet op de hoogte van het geluidsniveau op hun werkplek
en van het risico dat ze daar lopen.
Het belang van goede voorlichting is groot, omdat mensen van nature
geneigd zijn de sterkte van geluid te onderschatten. Een geluidsniveau
van 80 dB(A) – de gezondheidsgrens – wordt doorgaans niet als echt
lawaai ervaren. Boven die grens neemt het risico echter snel toe: met elke
drie dB(A) niveaustijging halveert de veilige blootstellingsduur. Zo is de
veilige dagelijkse blootstellingsduur bij een geluidsniveau van 83 dB(A)
vier uur, bij 86 dB(A) twee uur, bij 89 dB(A) één uur, enzovoorts.
Een niveauverschil van drie dB(A) is nauwelijks waarneembaar. De
mens ervaart pas een verdubbeling van de geluidssterkte bij een
verhoging van het geluidsniveau met 10 dB(A). Werknemers laten het
gebruik van gehoorbeschermingsmiddelen daardoor vaak achterwege in
situaties waar ze objectief bezien grote risico’s lopen.
De geconstateerde gebrekkige naleving van de regelgeving door
werkgevers berust voor een belangrijk deel op onderschatting van het
probleem. Daarom vormt bewustwording op dit punt een kernelement
van de voorgenomen voorlichtingsactiviteiten in de richting van
werkgevers. Intensief toezicht door de Arbeidsinspectie op de naleving
van de wettelijke verplichtingen blijft daarnaast noodzakelijk.
Financieel economische consequenties
De financieel economische consequenties van het onderhavige besluit
zijn beperkt van omvang. Immers, bedrijven waren reeds verplicht om
gehoorbeschermingsmiddelen aan de werknemers ter beschikking te
stellen zodra zij werken in een geluidsniveau boven 80 dB(A). Tevens moet
aan deze werknemers voorlichting worden gegeven over de mogelijke
schadelijke gevolgen van overmatige blootstelling aan geluid en moeten
ze worden geďnstrueerd over de gebruiksaspecten van de verschillende
typen gehoorbeschermingsmiddelen. Dit verandert niet bij een verlaging
van de grens waarboven gehoorbeschermingsmiddelen verplicht moeten
worden gebruikt, van 90 naar 85 dB(A).
Financiële consequenties zijn wel verbonden aan de verplichting om
voortaan meer plaatsen waar schadelijk geluid heerst dan tot nu toe, af te
bakenen en te markeren. De kosten daarvan blijven echter beperkt tot de
aanschaf en het aanbrengen van het benodigde materiaal, zoals borden
en stickers. De bepaling dat gemarkeerde en afgebakende zones alleen
mogen worden betreden door personen die daar voor hun werk moeten
zijn, kan gevolgen hebben voor het verloop van transportroutes en
dergelijke binnen een bedrijf. Dit zal echter in de meeste gevallen kunnen
worden opgevangen zonder dat daarvoor extra uitgaven moeten worden
gedaan.
Tegenover de kosten staan ook baten. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat
het ziekteverzuim in ongunstige zin wordt beďnvloed door blootstelling
aan lawaai tijdens het werk. Voorts is het niet denkbeeldig dat (ex-)werknemers
die door hun werk gehoorschade hebben opgelopen, hun
(voormalige) werkgever hiervoor aansprakelijk zullen stellen. Ondernemingen
hebben dus een aanmerkelijk financieel belang bij het voorkomen
van gehoorschade bij werknemers door het voeren van een doelgericht
preventiebeleid.
Voorpublicatie
De conceptwijziging met betrekking tot het verplicht gebruik van gehoorbeschermingsmiddelen is voorgepubliceerd in Staatscourant 216 van 9 november 1999. Dit heeft geleid tot een reactie van VNO-NCW. De organisatie maakte bezwaar tegen de voorgenomen aanpassing, met als Staatsblad 2000 211 10 argument dat arboconvenanten in de plaats van regelgeving zouden moeten komen.
In het antwoord op deze reactie is er op gewezen dat voorafgaand aan
de presentatie van de beleidsvoornemens voor schadelijk geluid eind
1997 een zorgvuldige afweging van alle beleidsopties heeft plaatsgevonden.
Als resultaat daarvan is afgezien van een eerder aangekondigde
verscherping van de wettelijke norm voor bronmaatregelen van 85 naar
80 dB(A). Gekozen is voor een beperkte aanpassing van de regelgeving,
waarbij de norm voor het dragen van gehoorbeschermingsmiddelen
wordt gelijkgeschakeld met die voor het nemen van bronmaatregelen. Het
bevorderen van bronmaatregelen moet vooral gestalte krijgen in de vorm
van resultaatgerichte afspraken in de vorm van arboconvenanten.
Aan VNO-NCW is gemeld dat, gelet op de terughoudende en
evenwichtige wijze waarop het instrument van wetgeving wordt ingezet
en de belangrijke rol die convenanten hebben bij het terugdringen van
blootstelling aan schadelijk geluid, geen aanleiding wordt gezien terug te
komen op eerdere besluitvorming hierover.